Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En Saul zeide: Ik zal haar hem geven, [34]dat zij hem tot een valstrik zij, en dat de hand der Filistijnen tegen hem zij. Daarom zeide Saul tot David: Met de [35]andere zult gij heden [36]mijn schoonzoon worden. 34. Zie onder, vs.25. 35. Hebreeuws, twee; dat is, de tweede. Zie boven, hfdst.13 vs.1. 36. Dat is, binnen korten tijd, of, op dien dag; verstaande een zekeren en bestemden dag, dien Saul daartoe bestemd had, gedurende welken tijd David zijn bruidsgift van honderd voorhuiden der Filistijnen zou opbrengen. Zie hieronder, vs.26. Doch Sauls hoop was, dat David, zich hiertoe schikkende, den een of den anderen tijd zou omkomen.